Groep 2: De ouders, broers en zussen van de overledene.
- Halfbroers en halfzussen erven de helft van het erfdeel van een volle broer of zus.
- Als een broer of zus is overleden, hebben zijn of haar kinderen recht op zijn of haar deel van de erfenis. Dit noem je plaatsvervulling.
Groep 3 De grootouders van de overledene.
Zijn de grootouders overleden, dan komen de kinderen van de grootouders in beeld.
Groep 4 De overgrootouders van de overledene.
Zijn de overgrootouders overleden, ook dan komen hun kinderen in beeld. Je hebt het dan over oudooms, oudtantes, achterneven en achternichten.
Zolang er in de ene groep nog een erfgenaam is, komt een volgende groep niet aan bod. Als er in geen van de vier groepen erfgenamen zijn, dan gaat de erfenis naar de Staat der Nederlanden.
De erfgenamen die in dezelfde groep zitten, hebben allemaal recht op een even groot deel van de erfenis. Uitzonderingen daarop zijn de echtgenoot/geregistreerd partner en de ouders. Voor de echtgenoot / partner zijn aparte regels gemaakt. Ouders hebben ieder altijd recht op een kwart van de erfenis.
Plaatsvervulling
Is de wettelijke erfgenaam overleden, dan wordt zijn/haar plaats meestal ingenomen door één van zijn/haar kinderen. Dit geldt voor alle erfgenamen, behalve voor de echtgenoot/echtgenote. Dit heet plaatsvervulling. Plaatsvervulling kan ook voorkomen als de erfgenaam is onterfd, onwaardig is of de erfenis heeft verworpen.
Plaatsvervulling vindt plaats door zogenaamde staaksgewijze vererving. Drie kleinkinderen erven samen het deel waar hun overleden moeder (het kind van de overledene oftewel de eigenlijke erfgename) recht op zou hebben als ze nog geleefd had. Volgens de wet kun je met plaatsvervulling doorgaan tot in de zesde graad van de overledene.